Op 16 februari 1928 werd Nederland en dus ook Gaast getroffen door een storm van een kracht die men zich nog lang zou herinneren. De lucht was grijs en dreigend, de golven van de Zuiderzee rolden woest en ongecontroleerd tegen de palen dijken. Het hele dorp was in de greep van de natuur, maar toch hield iedereen stand, zoals ze dat altijd deden wanneer de natuur zijn kracht liet zien.
In deze storm bevond zich de Dokkum II, een vrachtschip dat door de razende golven en de furieuze wind tegen zijn wil naar de kust werd gedreven. De bemanning vocht met man en macht tegen de natuur, maar de storm was te sterk. Het schip liep uiteindelijk vast op de ondiepe kust bij Gaast. De bemanning was veilig, maar het schip zat vast, opgeslokt door de zandbanken voor de Friese kust.
Er ging een collectieve zucht van opluchting door het dorp toen het bericht kwam dat de bemanning van de Dokkum II veilig was. Maar er was ook bezorgdheid. Het schip was zwaar beladen en vastgelopen op de zandbank, en de storm was nog steeds in volle gang. De inwoners van Gaast wisten maar al te goed hoe verraderlijk de zee kon zijn, en dat het een uitdaging zou zijn om het schip weer vlot te krijgen.
Toch was er geen andere keus dan te wachten. Wachten tot de storm voorbij was, en wachten tot het schip gelost kon worden. De dorpelingen en bemanningsleden gingen in de dagen die volgden aan de slag.
Het was een gezamenlijke inspanning die de gemeenschap dichter bij elkaar bracht. Ondanks de ongunstige omstandigheden bleven de inwoners van Gaast optimistisch. Ze waren ervan overtuigd dat ze de Dokkum II zouden kunnen redden.
Pas op 5 april, na bijna twee maanden van onophoudelijke inspanning, was het schip eindelijk gelost. Het was hoog water, de ideale omstandigheden om de Dokkum II los te trekken. Het was een spannend moment, maar uiteindelijk, met een laatste gezamenlijke inspanning, kwam het schip vrij en kon het zijn weg vervolgen.
Deze gebeurtenis is een belangrijk stukje geschiedenis van Gaast, niet alleen vanwege de stranding van de Dokkum II, maar ook vanwege de manier waarop de gemeenschap samenkwam om te helpen. Het toonde de veerkracht en vastberadenheid van de dorpelingen, hun vermogen om samen te werken en om te gaan met de uitdagingen die de natuur hen stelde. Het was een bewijs van de sterke band tussen het dorp en de zee, een band die tot op de dag van vandaag voortduurt.